Gratis Semsom activiteiten voor jouw bewegende en spelende rekenlessen

In dit artikel vind je leuke activiteiten die je kunt inzetten tijdens jouw bewegende en spelende rekenlessen. Voor ieder leerdoel hebben we een activiteit voor zowel binnen als buiten. Met tips voor groep 1-2.

Gratis rekenactiviteiten

  1. Schimmenspel
  2. Schaduw gezocht
  3. Splitsbuisbingo
  4. Springparcours
  5. Tafel getallenlijn
  6. Overlopertje
  7. Kijk en vergelijk (2x)
  8. Win de som
  9. Darten
  10. Zoek iemand die…
  11. Zoek de tijd
  12. Sommenrace
  13. Sommen bedenken
  14. Tik erop
  15. Spring erop

Schimmenspel (binnen)

Doel: Ik kan een schaduw van een voorwerp tekenen.

  • Span een groot wit laken vooraan in de klas. Plaats daarachter een lichtbron. De leerlingen tekenen figuren op papier. Deze figuren knippen ze uit en plakken ze met plakband aan een potlood.
  • Met de figuren bedenken ze een schimmenspel (soort poppenkast). Dit kan ook met poppenkastpoppen. Laat de leerlingen spelen met het groter en kleiner worden van figuren.
  • Tip: Maak een klein schimmenspeltheater met bouwblokken.

Materialen: laken, lichtbron, zwart tekenpapier, plakband.

Schaduw gezocht (buiten)

Doel: Ik kan een schaduw van een voorwerp tekenen.

  • Schaduw tekenen met stoepkrijt: De leerlingen zetten een voorwerp neer en trekken de schaduw over. In plaats van voorwerpen kun je de schaduw van leerlingen zelf laten overtrekken.
  • Schaduw tekenen op papier: Zie boven. Alleen tekenen de leerlingen nu de schaduw op papier.
  • Tip: Markeer waar de leerling of het voorwerp stond. Ga later op de dag weer naar buiten. Kijk hoe de schaduw nu valt.

Materialen: stoepkrijt of tekenpapier en potloden, voorwerpen (zoals speelgoeddieren of blokken).

Splitsbuisbingo (binnen)

Doel: Ik ken de splitsingen tot en met 10.

  • Schrijf 4 getallen tot 10 op een wisbordje. Je mag een getal vaker gebruiken. Zet de splitsbuis voor de klas.
  • Start met 10 knikkers. Vertel hoeveel knikkers er aan de linkerkant zijn gevallen. Bijvoorbeeld: Links liggen 4 knikkers. Hoeveel knikkers liggen er aan de rechterkant? De leerlingen vullen aan tot 10. Bij het uitrekenen mogen de leerlingen fiches gebruiken.
  • Bespreek na korte tijd het antwoord. Benoem duidelijk welk getal doorgestreept wordt op het wisbordje, één getal per keer. Varieer in aantal knikkers dat door de splitsbuis gaat.
  • Ga door totdat de eerste leerling al zijn getallen heeft doorgestreept en dus bingo heeft.

Materialen: splitsbuis, 10 knikkers, wisbordje.

Groep 1/2: Introduceer de splitsbuis in de klas. Zet vervolgens de buis in de rekenhoek. Laat de leerlingen het splitsen spelenderwijs ervaren.

Springparcours (buiten)

Doel: Ik ken de splitsingen tot en met 10.

  • Maak een aantal springparcoursen, één voor elke splitsing die je wilt oefenen. Gebruik hiervoor hoepels, pionnen of stoepkrijt. Schrijf voor het parcours het getal dat gesplitst moet worden. In iedere hoepel schrijf je een getal.
  • De leerlingen springen erin en vullen aan tot het afgesproken getal. De leerlingen zeggen eventueel bij elke sprong: 4 kun je splitsen in 2 en … , 4 kun je splitsen in 3 en … .

Materialen: stoepkrijt, pionnen of hoepels.

Groep 1/2: Maak springparcoursen met getallen tot 20. Spring in de hoepel. Zeg het getal hardop. Dit kan met verder tellen en met terugtellen. Een andere mogelijkheid is het plaatsen van getalbeeldkaarten in de hoepels.

Tafel getallenlijn (binnen)

Doel: Ik kan getallen tot ten minste 30 plaatsen op de getallenlijn.

  • Maak van je tafel een getallenlijn. Leg de kaartjes van 0, 10, 20 en 30 neer. Geef opdrachten: Wijs aan: waar hoort het getal 16? 29?
  • Vertel een raadsel. Leerlingen wijzen ondertussen mee op de getallenlijn waar het getal kan liggen. Het getal is groter dan 10. Maar een stuk kleiner dan 20. Het is een buurgetal van 13. Welk getal kan het zijn. Wijs aan op de getallenlijn.
  • Raad mijn getal: Pak een getalkaartje. Dit getal moeten de leerlingen raden. Laat 3 leerlingen een vraag stellen (is het meer/minder dan…., buurgetal van …, zit het na/voor de 10). Wijs aan op de getallenlijn welk getal ik heb. Laat ze eventueel het goede getalkaartje erbij pakken.

Materialen: getalkaartjes tot 30.

Groep 1/2: Maak gebruik van de getalkaartjes 1 tot en met 10 (of verder). Leg de kaartjes op de goede volgorde. Speel vervolgens de spellen: Vertel een raadsel en raad mijn getal.

Overlopertje (buiten)

Doel: Ik kan getallen tot ten minste 30 plaatsen op de getallenlijn.

  • Maak drie- of viertallen. Eén groepje krijgt de rol van tikker. De overige groepjes staan bij de startlijn van het overloopveld. Zet een bak met getalkaartjes neer aan de overkant van het veld. Steek je over zonder afgetikt te worden? Pak een kaartje uit de bak. Bewaar de kaartjes die je wint goed. Wel afgetikt? Geef één gewonnen kaartje aan de tikker. Had je nog geen kaartje gewonnen? Dan is er niets aan de hand. Loop via de zijkant terug en start opnieuw.
  • Stop het spel na twee minuten. De leerlingen leggen per groepje de verzamelde kaartjes op een getallenlijn (van stoepkrijt). De tikkers doen hetzelfde met de veroverde kaartjes. Kaartjes met hetzelfde getal leg je op elkaar. Wie maakt de langste rij? Dat groepje heeft gewonnen. Speel het spel nog enkele keren met andere tikkers.

Materialen: lintjes, bak met getalkaartjes tot 30.

Groep 1/2: Speel het spel met getalkaartjes tot 10 of 20.

Kijk en vergelijk (binnen)

Doel: Ik kan lengtes met elkaar vergelijken.

  • Maak viertallen. Geef verschillende opdrachten waarin het vergelijken van lengte centraal staat, denk aan lengtes van het lichaam of lichaamsdelen (handen, voeten, haren) of kleding (schoenen). Laat de leerlingen steeds vergelijken. Ga van kort naar lang staan. Kijk per onderdeel steekproefsgewijs of het klopt.
  • Ga zitten aan je tafel. Pak 2 voorwerpen uit je eigen laadje. Dit mag ook iets uit je rekenbakje zijn. Vergelijk de lengtes met elkaar. Leg alle materialen van kort naar lang. Herhaal dit een aantal keer met andere materialen.

Materialen: uit eigen la.

Groep 1/2: Verzamel materialen uit de eigen klas.

Kijk en vergelijk (buiten)

Doel: Ik kan lengtes met elkaar vergelijken.

  • Laat de leerlingen maximaal 2 buiten(spel)materialen verzamelen.
  • Maak viertallen. Leg de materialen van kort naar lang.
  • Voeg de viertallen samen. Herhaal de opdracht. Gebruik eventueel andere materialen.

Materialen: natuurlijke materialen (bladeren, takken, stenen) of gebruik spelmaterialen van de kleuters (planken, blokken, karren).

Win de som (binnen)

Doel: Ik kan plussommen tot en met 10 uitrekenen.

  • Maak tweetallen. Schrijf op je blauwe wisbordje de getallen 0 t/m 5 op volgorde onder elkaar. Achter de getallen komt een + teken.
  • Leg allebei je eigen getalkaartjes van 0 t/m 5 op de kop op tafel. Pak beiden een eigen getalkaartje. Schrijf het getal naast het eerste getal op je wisbordje. Reken de som uit. Vergelijk elkaars antwoord.
  • Wie heeft het grootste getal? Die krijgt een fiche. Is het getal even groot? Dan krijg je allebei een fiche. Werk zo verder van boven naar beneden. Wie heeft aan het eind de meeste fiches? Speel het spel nog een keer.

Materialen: getalkaartjes 0 t/m 5, 10 fiches.

Groep 1/2: Gebruik voor deze activiteit getalkaartjes of getalbeeldkaartjes. Iedere leerling krijgt 10 kaarten. Draai tegelijkertijd een kaart om. Wie heeft het meest? Die krijgt een fiche (of blokje). Is het getal even groot? Dan krijg je allebei een fiche. Wie heeft aan het eind de meeste fiches?

Darten (buiten)

Doel: Ik kan plussommen tot en met 10 uitrekenen.

  • Maak een parcours van 2 getekende dartborden op de grond.
  • Gooi met een pittenzak in dartbord 1 (getallen 0 t/m 5). Kijk op welk getal je hebt gegooid. Neem je pittenzak mee. Gooi de pittenzak in dartbord 2 (getallen 0 t/m 5).
  • Tel beide getallen bij elkaar op. Schrijf de som met antwoord op het plein. Loop weer terug en begin opnieuw. Maak eventueel meerdere parcoursen met andere getallen.

Materialen: stoepkrijt, pittenzak.

Groep 1/2: Maak één of meerdere dartbord(en) met getallen tot 10 of 20. Schrijf op een andere plek op het plein deze getallen nog een keer kriskras op. Leg daar stoepkrijt bij. Gooi met een pittenzak op het dartbord. Kijk welk getal je hebt geraakt. Zoek het getal op het plein. Schrijf het getal na of zet er een streep bij.

Zoek iemand die… (binnen)

Doel: Ik kan de hele en halve uren aflezen op een analoge klok.

Deel klokken uit. Zet een tijd op je klok, een heel of een half uur. Zoek iemand die weet hoe laat het op jouw klok is. Loop door de klas, zoek een klasgenoot, laat je klok zien en vraag hoe laat het is. Zeg daarna hoe laat het op de klok van de ander is. Is het allebei goed? Zet dan een nieuwe tijd op je klok en maak een nieuw tweetal.

Materialen: oefenklok (per leerling).

Groep 1/2: Oefen met de hele uren.

Zoek de tijd (buiten)

Doel: Ik kan de hele en halve uren aflezen op een analoge klok.

  • Zet 12 oefenklokken op een tijd met een heel of half uur. Neem deze tijden over op een blad (in woord of in beeld). Verstop de oefenklokken op het plein. Leg er een getalkaartje bij.
  • Geef de leerlingen het blad met de tijden. Loop over het plein. Zoek de klokken. Heb je een klok gevonden? Zoek dezelfde klok op je blad. Schrijf het nummer erbij.
  • Bespreek na een aantal minuten een aantal klokken. Hoe laat is het op klok nummer 1? Laat eventueel in tweetallen werken.

Materialen: 12 oefenklokken, werkblad met 12 klokken, potlood.

Groep 1/2: Teken op het plein een grote klok. Twee leerlingen zijn de wijzers van de klok. Ben je de lange wijzer dan strek je je armen uit. Ben je de korte wijzer dan liggen je armen langs je lichaam. Maak met elkaar een levende klok. Hoe laat is het? Valt het de leerlingen op dat bij de hele uren de lange wijzer altijd de 12 aanwijst?

Sommenrace (binnen)

Doel: Ik kan plus- en minsommen tot 20 uitrekenen.

Maak tweetallen. Schrijf op de vouwblaadjes plus- en minsommen met een antwoord tussen de 10 en 20. Verdeel deze somkaarten eerlijk. Leg ze op een stapel voor je neer. Leg de getalkaartjes van 10 t/m 20 op de kop op de tafel. Spreek af wie er mag beginnen. Pak de bovenste somkaart van de stapel. Reken de som uit. Draai hierna een getalkaartje om. Is dit het antwoord op je som? Dan heb je de somkaart veroverd. Leg de somkaart apart. Leg het getalkaartje weer op de kop terug. Speel direct nog een keer. Ga door totdat je een verkeerd antwoord omdraait. Hierna is de andere speler
aan de beurt. Wie is als snelste door zijn sommen heen geracet? Wissel voor een volgende ronde eventueel van somkaarten met een ander tweetal.

Materialen: minimaal 10 vouwblaadjes (per tweetal), getalkaartjes 10 tot en met 20.

Groep 1/2: Speel memory met getalbeeldkaartjes en getalkaartjes.

Sommen bedenken (buiten)

Doel: Ik kan plus- en minsommen tot 20 uitrekenen.

  • Maak groepjes. Schrijf per groepje de getallen van 10 tot en met 20 onder elkaar op het plein.
  • Zorg ervoor dat de kinderen op een aantal meter afstand van de getallen staan. Ren in tweetallen naar de getallen. Het getal is een antwoord op een som. Bedenk een som. Schrijf de som naast het getal op. Ren vervolgens weer terug. Lukt het om van alle getallen sommen te maken?

Materialen: stoepkrijt (per groepje).

Groep 1/2: Schrijf de getallen van 1 tot 10 of 20 op het plein. Kijk naar het getal. Zet net zoveel voorwerpen naast het getal. Denk aan blokken, stenen of bladeren. Tekenen met stoepkrijt kan ook.

Tik erop (binnen)

Doel: Ik ken de buurgetallen tot ten minste 10.

  • Pak je getalkaartjes en leg ze op volgorde van de getallenrij van 0 tot en met 10.
  • Geef de volgende opdrachten: Tik op de kleine buur van 6. Tik op de grote buur van de 8. Geef meer opdrachten. Verhoog het tempo. Laat na een aantal keer de kaartjes van de buurgetallen niet aantikken, maar omdraaien.
  • Het spel stopt als alle kaartjes zijn omgedraaid.

Materialen: getalkaartjes tot 10

Spring erop (buiten)

Doel: Ik ken de buurgetallen tot ten minste 10.

  • Schrijf de getallen 0 tot en met 10 op het plein. Geef de volgende opdrachten: Spring op de kleine buur van 6. Spring op de grote buur van de 8.
  • Geef meer opdrachten. Verhoog het tempo.

Materialen: stoepkrijt

Meer weten over Semsom?

Semsom is de enige rekenmethode die specifiek ontwikkeld is voor kinderen in de onderbouw. Met doelgericht bewegend en spelend leren en veel en gevarieerd automatiseren leggen kinderen een stevig rekenfundament.

Afbeelding klok: Mark X., krijtjes: Yunsik Noh, beide via Unsplash

Reacties (0)

Geef een reactie

Jouw email wordt niet gepubliceerd.

0
    Je winkelmand
    Je winkelmand is leeg< Verder winkelen
      Bereken verzendkosten
      Kortingscode toepassen

        Toegevoegd aan winkelmand

        Naar winkelmandje